De mooie jaren van Eddie Scholl

 

In Leeuwarden is hij natuurlijk wereldberoemd, maar voor de rest van schakend Nederland is Eddie Scholl vooral een schaker die één keer, in 1970, Nederlands kampioen werd, toen Donner en Ree niet meededen. Voor het tijdschrift Schaaknieuws zocht ik een paar dingen over hem op en kwam tot de conclusie dat Scholl in zijn toptijd ook echt een van de sterkste Nederlandse schakers was. Een topschaker die internationaal meester zou zijn geworden als toen de regels van nu hadden gegolden. Of als hij andere keuzes had gemaakt.

Eendagsvlieg Tan

Aanleiding voor mijn artikel was de verrassende nationale titel voor Jan Smeets. Hoewel natuurlijk nog lang niet zeker is dat hij een eenmalige kampioen is, ging ik toch op zoek naar eenmalige kampioenen in de geschiedenis. Een van hen noemde ik een eendagsvlieg, namelijk Hiong Liong Tan. Hij werd kampioen in 1961, had in 1960 ook goed gescoord op de Olympiade (voor Indonesië), maar verdween na zijn titel uit zicht. Volgens Lex Jongsma in het bondsblad in 2000 raakte Tan verslaafd en ging op straat om geld bedelen. Hij werd opgenomen in een kliniek, genas en ging terug naar Indonesië, waarna hij nooit meer in de schaakwereld terugkwam. Dat is toch een heel ander verhaal dan dat van Eddie Scholl. Over hem schreef ik het volgende.

Eddie Scholl

Al in 1967 had Eddie Scholl voor een verrassing gezorgd, door achter Ree en Bouwmeester derde te worden, voor Donner, Kuijpers en Langeweg. Twee jaar later deed hij het minder goed, maar in 1970 werd de Fries in zijn thuishaven Leeuwarden kampioen, 25 jaar oud. Hij eindigde gelijk met Coen Zuidema, die hij in een beslissingsmatch nipt versloeg. Het was een van de zwakste NK’s van die jaren, Langeweg en Hartoch waren naast Zuidema twee van de sterkste spelers die Scholl achter zich liet. Hoofdredacteur Slavekoorde in het bondsblad: “Wij bezitten een behoorlijke topklasse, waarvan de meesten zonder meer in elk nationaal kampioenschap welkom zouden zijn. Maar het merendeel van hen heeft slechts een bescheiden portie tijd beschikbaar om in toernooien van langere duur te spelen, omdat zij nu eenmaal aan de verplichtingen van hun beroep gebonden zijn.”
Scholl presteerde in 1971 ongeveer net zo sterk, achter Ree en Donner werd hij derde, voor Timman, Hartoch en Langeweg. Hij nam zeven keer (op rij) deel aan het NK en werd ook nog een keer vierde en een keer vijfde. Zijn ene titel was dus niet heel indrukwekkend, maar rond 1970 was Eddie Scholl wel een van de succesvolste NK-deelnemers. In 1970 speelde hij uiteraard mee op de Olympiade en scoorde daar goed met 10,5 uit 17 op het eerste bord.
Befaamd is het interview dat Hein Donner in 1971 gaf aan Max Pam voor Schaakbulletin en waarin hij iedere Nederlandse topspeler neersabelde, behalve Jan Timman en... : “Ik kan mij vergissen, maar in Scholl zie ik ook iets, in tegenstelling tot ALLE ANDEREN!” Vier jaar later kwam Pam weer op bezoek om te kijken wat er van de voorspellingen was uitgekomen. Donner: “Scholl, de arme Scholl. Het is vreselijk hoe het soms met schakers kan aflopen. Het is werkelijke vreselijk. Het worden door en door keurige mensen in Ootmarsum. Zij, die één ogenblik geschitterd hebben, in het licht van de wereld hebben gestaan en dan terecht komen in de duisternis van de eeuwige nacht, het is verschrikkelijk.”
De ‘duisternis van de eeuwige nacht’ was voor Scholl een baan als leraar wiskunde, wat hij in 1970 trouwens al twee jaar parttime was. In een reactie op dit artikel schrijft hij nu: “Schaken was voor mij iets wat zich in de vakanties afspeelde. Dat bleek na enkele jaren fysiek en mentaal niet vol te houden, ook mijn vrouw was er heel ongelukkig mee. Bovendien werd juist in die tijd het schaakspel steeds professioneler. Sindsdien speel ik nog steeds in het eerste team van Philidor, tegenwoordig op een mijzelf triest stemmend niveau. Ik voel me een voorbeeld van een schaker die niet op tijd is opgehouden, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Coen Zuidema. Maar ja, schaken is soms nog steeds leuk.”

De grote Hein

Tot zover het artikel in Schaaknieuws. Nog eens extra benadruk ik dat ik Scholls twee derde plaatsen net zulke sterke prestaties vind als zijn nationale titel van 1970. Donner, Kuijpers en Langeweg, die hij in 1967 achter zich liet, werden volgens mij als drie van de pakweg vijf sterkste schakers van Nederland beschouwd en Scholl op dat moment nog niet. Voordat ik het artikel instuurde vroeg ik Eddie Scholl om een reactie, een deel daarvan heb ik in het artikel verwerkt. Ik kon echter niet alles verwerken, want het verhaal ging ook over andere schakers en is erg lang geworden. Over de (aanvankelijke) waardering door Donner schreef Scholl me: “Dat Donner iets in mij zag, kwam doordat ik hem een paar keer hardhandig van het bord heb gezet, maar nog meer door het feit dat ik mij altijd verre van de Randstad heb gehouden. De Ree’s, Hartochen en Timmannen, enzovoort, kwam hij voortdurend (bijvoorbeeld op De Kring) tegen en meende hij psychologisch geheel te kunnen duiden. ‘Wat denkt een jongen als jij nou?’, zo vroeg hij mij tijdens de enige keer dat ik met hem in Amsterdam op stap ben geweest. Niet dat hij nu erg geïnteresseerd was in mijn antwoord, want nog voordat ik kon antwoorden liet hij zich afleiden door een vrouwelijke kennis die zich tussen ons in drong. Zo ging het vaker met de grote Hein, het liefst sprak hij in monologen.”

Meesterlijke resultaten

Dat was een leuke typering van Donner, maar uiteraard was ik ook direct benieuwd naar die hardhandige partijen. Volgens mijn databank bereikte Eddie Scholl tegen de grote Hein een score van 2-1 plus een paar remises. De twee overwinningen vonden plaats in de IBM-toernooien (Amsterdam) van 1970 en 1971. Vooral in 1970 mepte hij Donner finaal van het bord. Ik heb ook gekeken wat Scholl verder deed in die twee toernooien. Dit wordt geen compleet verhaal over leven en werken van Eddie Scholl, ik heb niet alle Hoogovens- en IBM-toernooien op een rijtje gezet, dat mag iemand anders doen. Wel kan ik rustig zeggen dat 1970 een fantastisch jaar was. Behalve zijn nationale titel en mooie olympiadescore was er dus dat IBM-toernooi, waar hij weliswaar in de min scoorde, maar wel van Donner won en remise speelde tegen o.a. Spasski (wereldkampioen!), Geller, Hort, Gligoric en Uhlmann. Dan mag je jezelf toch een meester noemen, zou ik zo zeggen. Meesternormen scoorde hij overigens in IBM 1966 (meestergroep) en de genoemde Olympiade, dus net te weinig om ook echt meester te worden. Als meesternormen in NK’s ook mogelijk waren geweest, zoals nu, had Eddie Scholl waarschijnlijk wel de titel behaald. Zijn titel ‘nationaal meester’ lijkt me een doekje voor het bloeden. In 1971 won hij in Amsterdam weer van Donner en speelde remise tegen Uhlmann, Gligoric, Smyslov en Keres. Een vergelijkbare score als het jaar daarvoor, zou je dus zeggen, maar na de zevende ronde ging het opeens mis: Scholl verloor zijn laatste acht partijen. De tweede daarvan was tegen Portisch, toen Scholl met wit na zijn 14e zet direct opgaf, omdat hij met die zet een onnozel mat toeliet. Slavekoorde in het bondsblad: “Hij was zo onfortuinlijk tegen Portisch pardoes en zonder enige noodzaak mat gezet te worden.” Tja, pardoes, en dan ook nog zonder noodzaak...

Voorbij

Eddie Scholl boekte daarna nog wel leuke resultaten, werd in 1973 en 1974 nog vierde en vijfde op het NK, maar zijn status als Nederlandse topschaker was hij na 1971 – en zeker na 1974 – wel kwijt. Ik heb geen zin om te filosoferen over die acht nederlagen of dat mat tegen Portisch, van belang lijkt me vooral de persoonlijke keuze die hij in zijn leven maakte, zoals hij in zijn reactie voor Schaaknieuws aan mij schreef. Voor een amateur was het nou eenmaal moeilijk om een topspeler te blijven en ik lees vaker dat dat vanaf de jaren zeventig nog moeilijker werd dan daarvoor.

Johan Hut